Doorgaan naar inhoud

Gerard Walschap


Walschap was de zoon van een kleine kruidenier. Hij was op school een goede leerling en wilde missionaris worden, en grootse dingen doen, volkeren bekeren, zoals hij later zelf zei. In Leuven begon hij aan de studie voor priester, maar vlak voor hij de eerste wijdingen zou ontvangen, stopte hij ermee. Hij besefte dat priesterschap en celibaat niet aan hem waren besteed. Hij ging werken op de redactie van het katholieke Vlaamse weekblad Het Vlaamsche Land en later voor Hooger Leven. Hij begon de Deense, Noorse en Russische grote auteurs te lezen en kwam stilaan tot nieuwe inzichten over schrijven, inzichten die hij een leven lang zou toepassen en waarvoor hij door de katholieke Kerk zou worden aangevallen, besmeurd, gecensureerd en gebroodroofd.[bron?] Hij wilde in eerste instantie een epische romankunst: (..) Een roman is een verhaal, dat wil zeggen een opeenvolging van gebeurtenissen, waarin een zin ligt en waarin een knoop wordt gelegd, die op het einde wordt ontward. Het is niet gevuld met natuurbeschrijvingen en gekunstelde franjes, bladzijden lang (..).[bron?] Hij wilde weg van de anekdotische, brave, folkloristische vertellingen van zijn vrienden Felix Timmermans, Ernest Claes, Stijn Streuvels en anderen.

Als schrijver debuteerde hij met romantische verzen en enkele katholiek getinte toneelstukken. In 1925 trouwde hij met Marie-Antoinette "Ninette" Theunissen, met wie hij vier zonen en een dochter kreeg — en tijdens een vakantie in Wenduine in de zomer van 1928 begon hij met het schrijven van wat een novelle volgens de nieuwe inzichten moest worden. Maar, vertelde hij daarover zelf, ik kon niet meer stoppen, ik schreef en schreef maar. En toen het af was, had ik Adelaïde geschreven.

Toch verscheen Waldo als zijn eerste roman in 1928. Walschap was er allesbehalve tevreden over. Ik schreef hem in afleveringen, uit kopij-nood, zei hij, en ik publiceerde hem uit geldnood. Wanneer Adelaïde in 1929 verschijnt, verwacht Walschap alle lof van de — hoofdzakelijk katholieke — Vlaamse pers. Veiligheidshalve had hij het manuscript vooraf aan een bevriend priester te lezen gegeven, die hem had gerustgesteld. Tot zijn grote verbazing kreeg hij heel katholiek Vlaanderen over zich heen, hij werd gebrandmerkt als afvallige, uitgescholden voor pornograaf, gechanteerd met censuur — het Algemeen Secretariaat van de Katholieke Boekhandel (ASKB) controleerde meer dan 80% der bibliotheken — en meedogenloos gebroodroofd. Zijn boeken kwamen op de beruchte index. De botsing met de bekrompen hypocriete katholieke moraal was het begin van een strijd die lang zou duren, maar in Walschaps voordeel zou worden beslecht: hij gaf Vlaanderen een (...) inhoudelijk nieuwe roman, in een frisse, zakelijke stijl, authentiek en sociaal bewogen, met mensen van vlees en bloed en emoties, in de realiteit van hun dagelijks bestaan, los van het keurslijf van een verdrukkend geloof en een onmenselijke kerk (..).[bron?]

In oktober 1940 wordt hij benoemd tot inspecteur van de Openbare Bibliotheken.

In 1943 legt hij de nieuwe normen voor de romankunst vast in het essay Voorpostgevechten. Over zijn strijd tegen het onrecht hem aangedaan door de kerk schreef hij in Vaarwel dan (1940) en ook later nog in Salut en merci (1955).

Bron: Wikipedia

Algemene informatie


Boeken van Gerard Walschap

Vorige