Doorgaan naar inhoud

De gedichten, 1974-1983

'In een overbekend geworden brief aan Achterberg heeft Mulisch verklaard, weinig of niets voor poëzie gevoeld te hebben, totdat hij met diens poëzie kennis maakte. Hij trof in die poëzie meteen de meest absolute en veeleisende, een die in taal het onmogelijke wil realiseren: het vinden van de leven gevende formule. In absoluutheid doet de poëzie van Mulisch niet onder voor die van Achterberg, al is het object van zijn streven anders: hij tracht in taal de poëzie te scheppen, tot spreken over zichzelf te brengen. Steeds opnieuw. En daarom steeds opnieuw beginnend. Dat de uitersten elkaar raken en, zoals latere poëzie te verstaan kan geven, die - poëzie wel eens de stilte zou kunnen zijn, is voor Mulisch, die graag in absolute tegendelen denkt - alles of niets - kenmerkend.' - Kees Fens